Thursday, March 1, 2007

Verhaal: Zeven dagen herfst

(klik)

‘Ien?’

- ‘Ja.’

‘Soms weet ik het allemaal niet Ien.’

- ‘Wordt het weer zo’n gesprek Remco, ik weet het ook weleens niet.’

‘Ik heb iemand ontmoet.’

- ‘Daar ben ik blij om. Daar ben ik echt heel erg blij om.’

‘Maar hoe weet ik nou of het goed is.’

- ‘Hoe bedoel je?’

‘Of het klikt, kijk wij waren jong dan gaat dat vanzelf, maar hoe weet ik nu dat het klikt met haar, dat ze me verdraagt, dat ik haar verdraag, dat het niet eindigt zoals bij ons.’

- ‘Dat weet je niet Remco, dat is het spannende.’

‘Het verschrikkelijke bedoel je.’

- ‘Wanneer ben je toch zo bang en saai geworden....’

‘….’

(klik)


1.

Het was een drukke verjaardag, alleen naast haar was nog plaats. Remco had haar niet eerder gezien.

Hij had een kleine elektrische piano voor zijn neefje gekocht. Zelf had hij graag een instrument willen leren spelen, maar dat was er nooit van gekomen. Marjolein bleek eenzelfde speelgoedpiano ooit aan haar zoon te hebben gegeven. Ze raakten aan de praat. Een dergelijke toevalligheid was kennelijk genoeg. Toch was hij nog geen enkele keer intiem geweest met een vrouw, sinds Ine hem elf jaar geleden verliet.

Aan het einde van de middag liepen ze samen de deur uit.

Ze opende een paarse fiat panda aan de bestuurderskant en ontsloot zijn deur van binnenuit. De bijrijderstoel lag vol met cassettebandjes.

‘Ik heb niet zo vaak passagiers’, verontschuldigde ze zich terwijl ze de stoel leeg maakte en een tape in de autoradio stopte.

‘Fijn dat ik een stukje mee kan rijden. Het scheelt me een kwartier lopen. Het is al koud voor de tijd van het jaar.’

Dat was waar. Het was een gure zondag in oktober, maar dat was niet de reden dat hij op haar vriendelijke aanbod was ingegaan.

Terwijl ze de auto iets te snel de dijk richting Leerdam opstuurde keek hij opzij naar haar ingespannen gezicht. Ze had halflang, kastanjebruin geverfd haar met wat onbedoelde krullen. Ze rookte veel, en waarschijnlijk ook al lang. Remco vond haar niet mooi, maar voelde zich erg tot haar aangetrokken. Hij voelde zich tot veel vrouwen aangetrokken. Vaak waren ze ouder dan hij.

Op de dijk hadden ze het over hun werk, aan het einde van de dijk over hun kinderen, voor het stoplicht over haar dromen en de dromen die hij ooit had.

Toen ze voor het station stopten waar hij de trein richting Geldermalsen en uiteindelijk naar Utrecht zou nemen vroeg ze: ‘Heb je zin om iets te eten?’

De vraag overviel hem.

‘Ik moet morgen werken, het lijkt me verstandiger om nu naar huis te gaan.’

- ‘Zeker?’

‘Ja.’

- ‘Jammer, nou tot ziens dan maar.’

‘Ja, bedankt nog voor de lift.’

- ‘Dag.’

Hij keek de auto na. Natuurlijk wist hij het niet zeker. Op dat moment wist hij niets meer zeker. Toen hij naar het spoor liep voelde hij zich ondanks zijn 53 jaren een klein kind.


Om kwart over zes was hij thuis. Het begon donker te worden.

Remco was alleen. Vrienden had hij niet. Tijdens zijn huwelijk met Ine was zij altijd verantwoordelijk geweest voor het onderhouden van contacten met de kennissenkring. Toch voelde hij zich sinds haar vertrek maar zelden eenzaam, hij had min of meer geaccepteerd dat het leven niet meer voor hem in petto had. Hij had zijn kaarten gedeeld gekregen, het waren nog redelijke kaarten geweest ook. Hij had alleen nagelaten ze uit te spelen.

’s Avonds ging hij vroeg naar bed. De slaap kwam pas tegen de ochtend.


2.

Altijd als hij thuis kwam van zijn werk dronk hij thee. Zo kwam hij bij van de werkdag en zakten de cijfers weg. Hij werkte bij een verzekeraar op de afdeling accounting & control. Een onmisbare schakel in het systeem hield hij zichzelf voor. Geen bewonderenswaardige, geen ambitieuze, maar wel een onmisbare. Hij probeerde zijn werk goed te doen, soms misschien te goed. Zelden werd het opgemerkt. Hij werd als vanzelfsprekend beschouwd.

Eigenlijk was hij dat ook. Zijn twee geroosterde boterhammen `s ochtends. Zijn kopje koffie bij de kiosk. De cijfers waar hij zich de hele dag over boog.

Zijn dagelijkse kopje thee.

De middag daarvoor was niet vanzelfsprekend geweest. De gedachte om haar nog een keer te ontmoeten gaf hem een angstig gevoel, maar hij kon hem niet verdringen.


Terwijl zijn spaghetti in de magnetron naar een kookpunt draaide, toetste hij het nummer van Ine. Ze nam niet op.

Uit zijn kleine platencollectie haalde hij Frank Sinatra. De plaat had hij jaren geleden van Ine gekregen. Het was een verjaardagscadeau, met de opmerking dat het hem soms onbrak aan romantiek. Hij had gedacht dat het een grapje was.

Tijdens het derde nummer ging de telefoon. Hij werd zelden gebeld. Misschien had Marjolein zijn nummer opgespoord, of belde Ine hém eens. Hij liep, niet te snel, naar het toestel en nam de hoorn van de haak. Het kriebelde licht in zijn keel.

‘Hallo?’

-‘Remco?’

Hij zuchtte.

‘Hoi Rob.’

-‘Stoor ik?’

Zijn broer vroeg altijd of hij stoorde. Eigenlijk was dit nooit het geval. Zijn broer had een bedrijf in verpakkingsmaterialen, die werd vaak gestoord.

‘Niet echt.’

-‘Alles goed?’

‘Ja, best hoor.’

-‘Mooi, zeg waar ik eigenlijk voor bel. Marjolein vroeg vandaag naar je. Ze had het erg gezellig gevonden gisteren. Je weet toch over wie ik het heb?’

‘Ja ja’, Remco voelde zijn hart kloppen.

-‘Het is nogal een oude vrijster maar ik denk ik bel je toch even. Misschien kunnen jullie een keer samen wat drinken, ben je er ook even uit.’

‘Ja, zou kunnen.’

-‘Heb je pen en papier bij de hand?’

Remco schreef het nummer op. Zijn broer wenste hem succes en hing op. Gespannen bekeek hij het telefoonnummer. Sinatra zong: ‘To be or not to be, let our harts discover….’

Laat op de avond draaide hij nogmaals het nummer van Ine. Weer nam ze niet op.


`s Nachts droomde hij dat hij met Marjolein lasagne at en rode wijn dronk. Daarna ging hij met haar naar bed.


3

Zijn gedachten waren niet bij zijn werk geweest, hij had veel stomme foutjes gemaakt. Toen hij aan het einde van de middag thuis kwam zette hij geen thee. Hij ging op de bank zitten met het telefoonnummer in zijn hand. Zijn armen voelden week aan.

Het nummer bleek in gesprek. Hij voelde zich bedonderd. Hij had lef getoond en dat bleek geen resultaat te hebben. Aan de andere kant voelde hij een vreemde opluchting.


Na het eten belde hij haar weer. Heimelijk hoopte hij nu dat ze niet op zou nemen. Misschien was ze uit.

‘Met huize Brenkels.’

Zijn gedachten struikelden.

-‘Eeh, dag met Remco van Dam, spreek ik met Marjolein?’

‘Haha nee, ik ben haar dochter, moment ik zal haar even roepen.’

Hij dacht dat ze alleen woonde. Ze moest niet ver weg zijn, de stappen kwamen snel dichterbij.

‘Met Marjolein Brenkels.’

-‘Dag, je spreekt met Remco, van de verjaardag van Tim.’

‘Ja ik weet wie je bent. Leuk dat je belt. Ik had er nog over gedacht jou te bellen, maar ik wilde me niet opdringen.’

-‘O, dat geeft niet hoor, ik vond het erg gezellig zondag.’

‘Ik ook.’

-‘Maar nou dacht ik misschien heb je zin om…’

‘Toch een hapje te gaan eten’, viel ze hem vrolijk in de rede.

-‘Nou ja of iets drinken ofzo. Of iets anders.’

‘Eten lijkt me leuk.’

Ze spraken af dat hij zaterdag met de trein naar Leerdam zou komen, ze zou hem afhalen. Ze zouden bij haar thuis eten.

Haar snelle en directe manier van communiceren maakte dat hij duizelend de telefoon neerlegde. Het was een prettig duizelen.


De rest van de week dacht hij er geen moment over Ine te bellen. Hij was zenuwachtig en schaamde zich ervoor.


4

Een krappe week eerder had hij in dezelfde trein gezeten. Toen was hij opgewekt, nu voelde hij zich gespannen en moe tegelijk. Hij verlangde naar Ine, naar zijn ouders. Hij was over de helft van zijn leven, dit soort momenten kwamen steeds vaker voor. Soms was hij jaloers op de totale burgerlijkheid die hij vroeger zo verafschuwd had. Soms dacht hij dat hij de boot gemist had, soms dat hij niet mee had gemogen en heel soms dat er helemaal geen boot was. Bij die laatste gedachte, dat hij zijn hele leven gewacht had op iets wat niet komen zou, zonk de moed hem in de schoenen.

Met een puffend geluid gingen de deuren open. Ze stond niet op het perron. Terwijl hij naar buiten stapte voelde hij de kou op zijn gezicht slaan. Hij vouwde zijn sjaal toe en ritste zijn jas tot onder zijn kin dicht. Achter het station stond een fiat te pruttelen.


Het huisje waar ze woonde stond in een rijtje van acht en had vroeger onderdak geboden aan vier werknemers van de glasfabriek. Nu leek het net groot genoeg te zijn voor Marjolein en haar drie poezen.

‘Ik hoop dat je lasagne lust’, zei ze terwijl ze een glas wijn voor hem inschonk.

Hij hield zichzelf voor dat dit geen toeval kon zijn.

In tegenstelling tot zijn kille en sobere inrichting had zij een knus en gezellig huis. Over de bank en de leunstoel had ze grote gehaakte kleden gedrapeerd. Op de eettafel brandden kaarsen.

Tijdens het eten praatten ze over hun exen. Na het eten gingen ze verder over hun werk, hun kinderen, hij over de wetenschap, zij over muziek.

‘Houd je van Bob Dylan?’, vroeg ze.

Hij herinnerde zich vaag een jankerige stem, een gitaar en een mondharmonica.

‘Gaat wel’, zei hij.

Ze zette ‘Highway 61 revisited’ op.

Er werd een nieuwe fles opengetrokken en op de ‘Tombstone blues’ voelde Remco een krachtige boosheid opkomen. Hij probeerde het te onderdrukken, maar de wijn had zijn werk gedaan. Hij was niet gewend te drinken. Met horten en stoten vertelde hij Marjolein over zijn vader, over de dood van zijn moeder, over zijn jaren met Ine, haar vreemdgaan, de pesterijen van zijn collega’s, zijn zenuwen voor dit afspraakje.

Toen hij uitgeraasd was zei ze zachtjes: ‘Misschien moet ik je zo maar naar het station brengen.’


Met het station in zicht zei ze: ‘Ik denk niet dat dit een goed idee was Remco.’

Ze hadden de hele weg niets tegen elkaar gezegd. Achterop haar fiets had Remco zich stom gevoeld en aan zijn koude handen gedacht. Nog steeds zei hij niets.

‘Dit kost me te veel’, zei ze. Hij wist niet wat dat betekende.

Even was het stil. Er stond geen wind en de weg was leeg. Er was geen maan vanavond.

Voor het station stopte ze.

‘Denk je dat we elkaar nog een keer zien?’, vroeg hij terwijl hij afstapte. Hij voelde zich bloot.

Ze keek hem droevig aan en schudde zachtjes haar hoofd.

Dit was te veel. Hij daaide zich om en stapte zonder een woord te zeggen de tl-verlichte stationsboog binnen.

‘Dag’, zuchtte ze hem na.

De trein naar Geldermalsen was net weg. Hij moest bijna een uur wachten en voelde zich doodop.


5

Het was ruim na middernacht. Het licht had hij niet aangedaan.

(klik)

‘Hallo?.’

Ze klonk slaperig.

- ‘Waarom lukt het toch niet Ien? Waarom gaat alles mis?’

‘Het is midden in de nacht. Je moet dit niet doen.’

- ‘Wat moet ik nou? Mijn leven stelt niets voor.’

‘Ik heb je altijd geholpen Remco. Ik ben er altijd voor je geweest toch?’

Hij reageerde niet.

‘Ik heb ook mijn eigen sores, het maakt me kapot als je me drie keer per week belt. Al meer dan tien jaar. Het gaat gewoon niet meer.’

- ‘Je kunt toch wel even luisteren? Gewoon even luisteren’, probeerde hij nog.

‘Ik moet sterk zijn. Anders ga ik er zelf ook aan onderdoor’

(klik)

Remco liet zich vanaf de afgesleten grijze bank zachtjes op de grond glijden. Het laminaat voelde koud en hard aan zijn dunne billen. De hoorn lag nog losjes in zijn rechterhand.

Dit zou een mooi moment zijn om te huilen.

No comments: